Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ofschoon [12]Edom zeide: Wij zijn verarmd, doch [13]wij zullen de woeste plaatsen weder bouwen; alzo zegt de HEERE der heirscharen: [14]Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken; en [15]men zal hen noemen: Landpale der goddeloosheid, en een volk, [16]op hetwelk de HEERE vergramd is tot in eeuwigheid. 12. Dat is, de Edomieten. 13. Hebr. wij zullen wederkeren, wij zullen bouwen. 14. Of, zij zullen bouwen, maar Ik zal afbreken. De zin is: Het land der Edomieten is verwoest, en het zal eeuwiglijk woest blijven, zonder weder op te komen. 15. Dat is, men zal hun land noemen. 16. Of, hetwelk de Heere verfoeid heeft tot in eeuwigheid. Zie van het Hebr. woord Micha 6:10.